Sinds 1895 is de Biënnale van Venetië de vitrine van de moderne kunst. Aanvankelijk stond kunsthandel voorop in de tweejaarlijkse tentoonstelling, vervolgens evolueerde dat onder invloed van de fascistische regering tot het strijdtoneel van nationale staten, en na 1948 werd de internationale verbinding via de kunst het belangrijkste thema. Tijdens die hele periode hield de Katholieke Kerk zich afwezig, of nog meer, wees het af, omdat avant-gardisme als ketterij werd gezien. Tot 1956: toen kwam patriarch Roncalli van Venetië, die later Paus Johannes XXIII zou worden, naar de Giardini om het werk van beeldhouwer Giacomo Manzù te bekijken. Dat leidde tot een ommekeer in de verhouding tot de moderne kunst. In 1964 hield kardinaal Montini de ‘Messa degli Artisti’ en zocht hij toenadering tot de kunstenaars van zijn tijd, en in de daaropvolgende decennia zou de katholieke kerk regelmatig aanwezig zijn op de Biënnale. Dat zegt niet alleen iets over de nieuwe oriëntatie van de katholieke kerk, maarillustreert ook de recente ontwikkeling van de Biënnale, en de kunstwereld als geheel, naar sociaal geëngageerde kunst.
In deze lezing zal de geschiedenis van de Biënnale verteld worden aan de hand van deze ups en downs in de relatie met de kerk, en zo inzicht geven in de steeds verschuivende achterliggende doelen van de ‘Tentoonstelling der Tentoonstellingen’.
Arnold Witte is kunsthistoricus en gespecialiseerd in kunstpatronage,en aangesteld als hoofddocent Cultuurbeleid bij de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar de rol van kardinalen, en meer in de breedte de Katholieke Kerk, als opdrachtgevers van kunstenaars. Sinds begin 2025 is hij ook voorzitter van Dante Alighieri Amsterdam.

