Michelangelo Buonarotti (1475-1564) was en is als beeldhouwer/schilder een van de beroemdste kunstenaars van de Renaissance –zijn grootste werken zijn bij het grote publiek bekend en worden algemeen bewonderd. Minder bekend is dat hij prachtige gedichten schreef: over zijn leven, zijn kunst, zijn geliefden, zijn religieuze inborst en zijn angst voor de dood. Niet alleen is zijn poëzie van hoge kwaliteit; zijn menselijke ontboezemingen komen recht uit zijn hart. Daarbij is het uitzonderlijk dat een beeldend kunstenaar zelfbeschouwende gedichten nalaat.
Deze lezing brengt de mens Michelangelo in beeld aan de hand van zijn poëzie, die in het Nederlands amper gepubliceerd werd. Peter Adema maakte hiervoor een keuze uit de circa 300 overgeleverde gedichten van Michelangelo en maakte zijn eigen vertalingen, waarbij hij de kunstenaar door zijn levensfases volgt. De luitmuziek die tussen de gedichten door klinkt sluit aan bij Michelangelo’s leven en werkterrein in Noord-Italië. De luit ontwikkelde zich juist in die tijd als een polyfoon instrument en dankte zijn populariteit aan de mogelijkheid om er veelstemmig op te spelen. Lichtbeelden met vooral kunstwerken van Michelangelo begeleiden de klinkende poëzie en bieden visuele context in aansluiting op de voorgedragen gedichten.
Peter Adema studeerde klassieken in zijn geboortestad Amsterdam. Daarnaast deed hij opleidingen solozang en opera in Amsterdam aan het Conservatorium en in Parijs. Vervolgens trad hij veelvuldig op als verteller en vertolker van poëzie in samenwerking met diverse instrumentalisten.
Willem Mook studeerde hoofdvak luit aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij specialiseerde zich op het gebied van de Renaissance polyfonie en heeft een lange staat van dienst als solist en begeleider op luit, theorbe en vihuela de mano.
Als duo treden Peter Adema en Willem Mook al ruim 20 jaar samen op met diverse programma’s met poëzie en luitmuziek. Veelgevraagd was hun voorgaande programma ‘Met Dante van Hel tot Hemel’.